[door Roelof Balk] - We bevinden ons in de tropen en het komt met bakken uit de hemel. Logisch dat onze gastheren nog niet verschenen zijn, het veld is onbespeelbaar. We zitten wat voor ons uit te staren op de tribune die gelukkig overdekt is. Ik begrijp nu ook waarom er een diepe sleuf loopt over de volle lengte van het veld, pal voor het clubhuis en de tribune: het is een kolkende rivier geworden en ik zou niet eens zo heel raar opkijken als er straks een anaconda uit zou opduiken, want die heb je hier. Ze voeden zich met honden, capibara’s en jonge kinderen, en werken soms zelfs een volwassene naar binnen, hoewel dat de laatste jaren nauwelijks meer gebeurd is. Er ligt één strip in het midden, een graswicket, waar al lang niet meer op gespeeld is. Speciaal voor ons is het hoge gras gemaaid en de pitch gerold. De geschilderde reclameboodschappen op de betonnen muur aan de overkant van het veld zijn al versleten en nu door de dichte regen helemaal niet meer te lezen. Maar tegen een uur of drie klaart het toch wat op en druppelen de spelers van de tegenpartij binnen. De stemming verandert en opeens lijkt er van alles mogelijk.
Als het bijna droog is komt er een auto het veld op rijden die twee enorme blauwe plastic covers blijkt te hebben meegebracht, en als het net droog is, wordt de pitch alsnog afgedekt. Dan begint het weer te regenen. Het is wat voller nu op de tribune en we raken aan de praat, herinneringen van wedstrijden uit het verleden worden opgehaald. Als ook deze heftige regenbui weer ophoudt en de tropische zon verrassend snel doorkomt, overleg ik met de speler van de thuisclub wiens brommer ik na een vorige wedstrijd nog heb aangeduwd - hij verdween destijds zonder licht in de duisternis, ik had niet verwacht hem ooit nog weer te zien. Ik vraag hem wat we nou nog zouden kunnen doen, nu het veld echt nat is en de pitch zo te zien onbespeelbaar. Wat is plan B voor de dag, die al half voorbij is? “Fikkie stoken” is het resolute antwoord. Dat lijkt me een goed idee: fikkie stoken en dan barbecueën, biertje erbij, terugblikken op het roemruchte cricketverleden van dit vervallen stadion en dan hebben we toch nog een leuke middag. Maar dat bedoelt hij niet. "Fikkie stoken, dan wordt het veld droog". Inderdaad zie ik nu dat het outfield aan de overkant zwart geblakerd is, als een rijstveld na de oogst, maar meent hij dat nou echt? Je kunt zo’n nat veld toch niet in de brand steken? Maar hij kijkt er serieus bij en ik begrijp dat hij geen grapje maakt.
De covers worden verwijderd en er volgt een grondige inspectie van de pitch. Die ziet er slecht uit, veel te zompig natuurlijk. Dan komt er iemand op de brommer met twee jerrycans waar benzine in blijkt te zitten. Er wordt heftig gediscussieerd over de nu te volgen strategie, en aan één kant wordt de benzine reeds rijkelijk over de pitch gegooid. Je ruikt meteen de penetrante geur, best wel lekker eigenlijk. Nu liggen er pas echt plassen op de pitch. Na wat gehannes met een aansteker door verschillende personen, neemt een van ons het over en probeert de brandstof aan te steken, maar ook hij krijgt het niet voor elkaar. Gelukkig maar, want dat was vast niet goed afgelopen.
Dan neemt mijn cricketvriend het initiatief en opeens vat de plas benzine vlam. De pitch staat in lichtelaaie en een dikke zwarte rook stijgt op. Nu het vuur eenmaal brandt, gooit de man met de jerrycan telkens een flinke straal benzine op de pitch, steeds verder naar het midden, waar het natuurlijk ook onmiddellijk vlam vat. ik heb heel wat meegemaakt in mijn rijke cricketcarrière, maar deze pitch is pas echt levensgevaarlijk. Het lukt de man te voorkomen dat het vuur in de jerrycan naar binnen slaat, hij heeft het duidelijk vaker gedaan. Als een lopend vuurtje gaat het verder en halverwege de pitch is de eerste jerrycan leeg. Twee jerrycans blijken precies genoeg te zijn om de hele pitch van wicket tot wicket af te fakkelen. Tot zo ver dus het fikkie stoken. Wat zou het betekenen voor de bounce van dit getransformeerde wicket? Als ik captain was zou ik nu altijd kiezen voor eerst fielden.
En zo geschiedt, we fielden. Het is een T20 geworden en dan nog zullen we tempo moeten maken om de wedstrijd voor donker af te ronden, want de duisternis valt snel in deze regio. Onze opponent kan moeilijk overweg met de omstandigheden, maar wij spelen helemaal dramatisch slecht. We missen zeker zes vangen, en beslist niet de moeilijkste, en toch komt onze tegenstander niet verder dan 103 runs. Dat moet toch te maken zijn.
Maar ons batten begint desastreus, we staan te schutteren als beginnelingen en op zeker moment lijkt het er op dat we de 50 niet eens halen. Het wordt een debacle. Dankzij wat wides en toch nog een paar rake klappen komen we tot een stuk of 60 runs en dan is het voorbij. We zijn roemloos ten onder gegaan. Onze aanvoerder, die zelf op een hopeloze manier run out ging, houdt kort na afloop een toespraak waarin hij de tegenstanders nog enkele wijze lessen meegeeft en een groot aantal attributen overhandigt ter herinnering aan deze gedenkwaardige wedstrijd. Dan lijkt het alsof er in het naastgelegen paviljoen een feestelijke happening speciaal voor ons gaat plaatsvinden, maar dat blijkt een kerkdienst te zijn waarin de Here opzwepend en muzikaal wordt geprezen. We krijgen rijkelijk cola aangereikt met iets er in en rijst met kousenband en kip, op smaak gebracht met Madame Jeanette. Dan wordt het tijd om te gaan, het is inmiddels donker en we zijn een nieuwe cricketwijsheid rijker: op een zwartgeblakerde pitch telt elke run dubbel.