[door Roelof Balk] Een recht bat was vroeger de heilige graal. Daar ging het om, als cricketer. Het was zelfs zo dat als je er niets van kon, maar je had een recht bat, dan zeiden ze: ja, hij maakt misschien niet zo veel runs, maar hij heeft wel een recht bat. Dat dwong respect af. Had je een recht bat, dan was je OK, en was er altijd perspectief op verbetering. Een speler met een recht bat had toekomst.
Had mijn zoon maar zo'n recht bat, zei Gerrit G. de G. ooit, kortweg G. G. de G, marineman uit Den Helder en tevens bondsumpire. Hij meende het. Terwijl, zijn zoon Johan hád in mijn ogen best een recht bat, maar naar het oordeel van zijn vader kennelijk niet recht genoeg.
De echt hele groten trouwens hadden niet alleen een recht bat, maar ook een breed bat. Henk Rikse bijvoorbeeld, zoon van de ACC-groundsman toen we nog op de Twentse Bank speelden. Die had een recht bat én een breed bat. Bettonnen Henkie, rechtsonder op de foto aan de voeten van Karel van Osch en stoïcijns niet de lens in kijkend, schopte het tot succesvol openingsbat van het Nederlands Elftal.
Nou denk ik dat het heilig ontzag voor een recht bat stamt uit de tijd dat een cricketwedstrijd letterlijk eindeloos duurde en dat het begrip limited over cricket nog niet was uitgevonden, laat staan T20. De pitch werd gedurende de wedstrijd niet afgedekt, want dat mocht niet. Ook niet overnight, bij meerdaagse wedstrijden, of als het regende. Vermoedelijk was dat een soort respect voor de natuurkrachten dat wij ons niet meer voor kunnen stellen.
In die tijd was cricket nog niet the batsman's game, zoals de kenners het nu graag noemen. Als batsman moest je kunnen overleven op een volstrekt onbetrouwbaar wicket. Hoe de bal doorkwam, vroeg, laat, snel, langzaam, hoog of laag, was onvoorspelbaar en het begrip 'timing' had al zijn betekenis verloren. De daisycutter was een normale bal. Wilde je in die biotoop de dubbele cijfers halen, of zelfs maar langer dan pakweg drie hopeloze overs in het midden vertoeven, dan zat er maar een ding op: het bat recht houden onder alle omstandigheden.
Het fenomeen Jack Hobbs, Engels international uit begin vorige eeuw die eigenlijk John heette, was daar een meester in, in batten met een recht bat. Hobbs maakte onnoemelijk veel runs in flamboyante stijl, maar de wedstrijd waarin hij urenlang overleefde op een onbespeelbaar wicket voor een handvol runs (resultaat: een draw), is door ooggetuigen beschreven als misschien wel de beste innings van de eeuw. We kunnen het niet navragen, want ze zijn allemaal dood, die ooggetuigen. Maar het is vastgelegd in de cricketliteratuur. Hobbs had later in zijn carrière een grip ontwikkeld waarbij hij zijn linkerhand zodanig gedraaid had dat hij niet eens met een cross bat kón spelen. Wat een held. Dankzij dit soort heroïsche prestaties was hij de eerste professionele cricketer die de fel begeerde herentitel in de wacht sleepte: Sir Jack Hobbs. Later opende hij een cricketzaak in Fleet Street, Londen, waar mijn vader ooit nog eens een paar handschoenen heeft gekocht.
En nu? Een recht bat is niet meer zo belangrijk. De wickets zijn meestal betrouwbaar en extreem goed, en het gaat er om dat je runs maakt, het liefst zo snel mogelijk. De bottom hand is gestegen op de ladder van de waardering en dat is volstrekt terecht. Een reverse sweep geniet vaak meer waardering dan een recht bat. Sterker nog: het bat van vandaag de dag is niet eens meer recht. In een stille revolutie is de vorm ervan onmiskenbaar aangepast.
Leg het bat van nu maar eens ondersteboven op een vlakke ondergrond (zoals betonnen Henkie op de eltfalfoto hierboven in 1971 al eens schitterend heeft voorgedaan) en vergelijk dat met het bat van vroeger. Neem als referentie het inmiddels artistiek beschilderde bat van Iqbal, de goede vriend van de papa van Guy Patak, dat zo maar te vinden is in ons materiaalhok. Dat bat is recht, bijzonder recht mag ik wel zeggen, kaarsrecht. En er zitten heel veel runs in zo te zie. Stijlvolle runs, zonder enige twijfel.
Leg daar nu het moderne cricketbat eens naast, een Gray Nicolls bijvoorbeeld, vers uit de cricketshop aan de Haagse Laan van Meerdervoort. Wat zien we? Het bat anno nu is niet recht, maar krom! Het is echt een slaghout geworden, een wapen bijna, de machete van de hedendaagse batsman. Een opmerkelijk verschil.
Mechanisch gezien is dat misschien ook wel veel beter, zo'n kromming, veel effectiever. Immers: hoek van inval is hoek van uitval. Met een klassiek recht bat sla je de bal eigenlijk een beetje de grond in, in plaats van over de grond, bij een drive bijvoorbeeld. Die lichte kromming bevordert de voorwaartse balbeweging. En er zit veel meer elasticiteit in, in zo’n krom bat, meer veerkracht. Net als in de blades van een bladerunner. Die zijn ook krom tenslotte. Haal je echt stevig uit met dit nieuwerwetse kromzwaard van wilgenhout, dan zwiept de bal veel gemakkelijker het veld uit, hij maakt sneller hoogte en zeilt vanzelfsprekender en overtuigender voor zes, dankzij die veerkrachtige kromming.
Is dat nieuwlichterij? Nee hoor, integendeel. In den beginne was het cricketbat zelfs nog veel krommer! Kijk maar eens op het laatste plaatje, dat ons de evolutie van het cricketbat toont. Ik voorspel je dat het bat de komende jaren zelfs nog veel krommer wordt, misschien nog wel krommer dan in de vroege 17e eeuw, toen een bat toch echt al behoorlijk krom was. Er gaat geëxperimenteerd worden, zeker weten, totdat de MCC een aanvulling afgeeft op de regel uit 1835 die de maximale omvang van een cricketbat vastlegt. Die regel, die law zoals we het graag noemen, zal straks ook de maximale kromming bevatten. Want het mag dan tegenwoordig a batsman's game zijn, een extreem krom bat, met extra veerkracht, that's not cricket!